maandag 27 april 2015

Maiszifter

Mijn grootvader zat op een rode stoel langs zijn maïsveld. Hij had een houten zeefbak vast en schudde die ritmisch heen en weer. Gele maïskorrels vielen door de mazen in een ijzeren emmer, ondertussen kletterde en schitterde het onder die donkerbruine bak. Hij stond langzaam op om nieuwe maïskolven te plukken. Toen hij terug naar zijn stoel wandelde, zag hij me staan.
"Wat doe je?" schreeuwde hij.
"Er liggen slakken hier," riep ik terug. Ik wees naar de grond, terwijl ik me omdraaide. Hij had me betrapt. Ik wilde niet dat hij me zag staren.
Ik legde de slakkenhuisjes met hun opening omhoog op een steen. Alleen bij de allerkleinste kon je de voet zien wriemelen, houvast zoeken.
Ik liep naar het veld en begon kolven te verzamelen in mijn t-shirt, waarvan ik een zak had gemaakt. Ik gooide ze langs grootvader neer. Het waren er wel twintig. Hij keek niet op en bleef de korrels ziften. 

"Wat doe je?" vroeg hij weer.
"Ik heb slakken gevonden in het gras," zei ik terwijl ik de kolven op een hoopje legde, "Ik heb ze op een steen gelegd."
"Slakken zijn precies als mensen, je moet ze niet op een steen leggen," zei hij. Hij had me nog steeds niet aangekeken. Ik geloof dat hij niet eens de maïshoop die ik maakte gezien had.
"Waarom niet?"
Mijn grootvader legde de zeefbak op de emmer en stond op.
Hij ging weer kolven plukken.

"Ik heb er al een aantal voor je geplukt," riep ik, maar hij hoorde me niet. Ik nam de emmer en schudde ermee. De korrels maakten een heerlijk zacht geluid. Ik hield van het gewicht dat de emmer had als alle korrels neervielen. Ik beeldde me in dat ik frituuruitbater was en het vet van de frieten schudde. Daarna voelde ik me troubadour.
Grootvader kwam het veld weer uit, "Wat ben ik, een duif?" zei hij.
"Nee, geen duif," ik zette de emmer weer terug, "ik was al maïs voor je gaan halen."
"Ja," zei mijn grootvader en begon de kolven die ik had geraapt, weg te gooien. Ik schrok van de kracht die nog in hem sluimerde. Ik had hem nooit aanzien als een man met kracht, hoewel hij daar van hield. Hij quoteerde mensen op hun kracht. Niet op hun verleden of toekomst, maar ogenblikkelijke omzetting van energie, daar genoot mijn grootvader van.

Ik nam een hand korrels uit de emmer en strooide die in het rond. Het leek hem niet te deren.
Vanuit alle spiralen huisjes kwamen nu voeten voelen. Ik porde er met een stok in. De slakken trokken zich terug met een snelheid die je slakken niet zou aangeven. Daarna spuugde ik in elk van hen. Slakken zijn precies als mensen, dacht ik. Als je op hen spuwt, trekken ze terug hun huisjes binnen. Ik bedacht dat mijn speeksel waarschijnlijk geen zout bevatte, dat vond ik jammer, maar erin huilen zou ook niet mogelijk zijn. 
"Wat ben je aan het doen, jongen?" schreeuwde mijn grootmoeder.
"Ik help hem," riep ik terug terwijl ik naar mijn grootvader wees. Mijn grootmoeder hield van dieren. Zelfs dieren zonder vacht. Er waren weinig mensen die van dieren zonder vacht hielden. Ik kende, naast mijn grootmoeder, zo niemand. 
"Dat moet je niet doen, jongen, kom maar binnen," riep ze. Ze kwam in mijn richting gelopen, dus stak ik de slakken in mijn zak. 
"Wat ben je toch aan het doen, jongen," zei ze alsof ik een zonde beging,

"Laat je grootvader maar. Hij heeft het druk."
Ze nam me bij mijn hoofd en trok me zachtjes recht, zoals enkel grootmoeders dat kunnen.

's Nachts stond ik op. Ik hoorde mijn grootmoeder roepen.
"Wat moet de kleine wel niet denken!"
"Wat moet hij dan denken," zei mijn grootvader rustig.
Het ging over mij. Mijn grootvader antwoordde altijd rustig op de vragen van mijn grootmoeder. Hij hield van mijn grootmoeder, al leek dat zelden zo.
"Ik heb je al duizend keer gezegd dat je niet moet zitten ziften als hij hier is"
Ik hoorde het servies klateren. Eerst dacht ik dat ze er mee gooiden, maar later begreep ik dat ze het gewoon afwaste. Ik heb het altijd raar gevonden dat je ruzie moet maken tijdens dagdagelijkse bezigheden. 
"Ik zift niet. Ik zoek," antwoordde mijn grootvader.
"Het maakt niet uit wat je doet. De kleine moet je daarbij niet helpen. Straks wordt hij net zoals jou. God behoede ons."
Ik had mijn hoofd tussen de spijlen van de trap gestoken, om beter te kunnen luisteren. Ik wilde mijn hoofd terugtrekken, maar dat lukte niet. Ik had gelogen tegen mijn grootmoeder. Nu zou ik net als mijn grootvader worden, dacht ik.
"De jongen zou beter wat meer op mij lijken. Dan doet hij ook eens wat nuttig."
"Hij is verdorie tien jaar, vader!" Mijn grootmoeder vloekte.
"Toen ik tien jaar was, hielp ik aardappelen jassen en heb ik met mijn broers een schuilkelder gebouwd!" zei mijn grootvader. Hij begon ook te roepen. Ik wilde niet meer luisteren. "Een schuilkelder waar het hele dorp kwam schuilen toen de Duitsers hier over vlogen!"
"De tijden zijn veranderd, vader." 
Toen ik terug in bed kroop, voelde het donsdeken erg zwaar.
Die ochtend was mijn grootvader al aan het ziften toen ik opstond. Ik wilde hem vragen wat hij zocht en of hij wilde dat ik een schuilkelder bouwde, maar ik keek gewoon naar hem vanachter het raam.

"Waarom zift hij maïs?" vroeg ik aan mijn grootmoeder. Ik noemde mijn grootvader nooit iets. Ik wees altijd. Ik wist niet of hij wel genoemd wilde worden.
"Hij houdt ervan," zei ze, "het maakt hem rustig."
"Maar wat doet hij er dan mee?"
"Niets. Hij gooit de korrels weer het veld in. De vogeltjes komen het dan opeten."
"Hij geeft de dieren dus eten?"
"Ja, eigenlijk wel. Maar daarom doet hij het niet."
Ze keek naar mijn grootvader. Ik ook. Ze keek verliefd en ik vroeg me af waarom ik niet zoals hij mocht worden. Ik hield ook van dieren. Ik wilde haar vertellen over de slakken die ik vond. Ik wilde zeggen hoe slakken eigenlijk mensen waren. En dat ze houvast zochten met hun voet. En hoe snel ze terugtrokken als je er op spuwde. Ik wilde haar vertellen dat ik zag dat mijn grootvader ook een mens was, maar de slakken waren die nacht gestorven in mijn broekzak.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten